vrijdag 30 oktober 2009

De ladder af gesleurd


Geert van Istendael heeft onlangs een boek gepubliceerd bij Atlas, Gesprekken met mijn dode god.
Het is een boek over zijn vader, August Vanistendael - de familienaam kon blijkbaar op meerdere wijzen geschreven worden...
August Vanistendael was van 1952 tot 1967 secretaris-generaal van het Internationaal Christelijk Vakverbond (ICV). Het ICV werd daarna het WVA, Wereldverbond van de Arbeid, waar ik gewerkt heb van 1997 tot 2006.
Dat is één van de redenen waarom ik het boek zeker wilde lezen.
Geboren in een vluchtelingenkamp in Engeland tijdens de eerste wereldoorlog, woonde August als kind in Sint-Truiden. Die jaren beschrijft Geert van Istendael in zijn boek door de mond van een kapelaan, een struise priester die van geen kleintje vervaard is. Op bladzijde 33 laat Geert van Istendael die kapelaan vertellen over zijn roeping (dit zijn de jaren rond 1925):
Toen ik achttien jaar was heb ik mijn vader en moeder verlaten om Onze-Lieve-Heer te volgen en geloof me vrij, daar heb ik hartzeer van gehad. Tegen al de jonge gasten die mij komen zeggen, eerwaarde, ik denk dat ik roeping heb, zeg ik, aha, zozo, je denkt dat je roeping hebt. Alleen maar denken ? Maak dat je wegkomt, man toch, leer een mooie stiel, zoek je een vrouw met handen aan haar lijf, kweek een nest kinderen en zing bij je werk. En denk vooral niet te veel na. Die gasten, die hebben allemaal, maar werkelijk allemaal iets femelachtigs in hun ogen en als er nu iets is waar ik niet tegen kan, dan is het wel een pilaarbijter. En dan zeg ik tegen zo'n jongen, tegen zo eentje die voortdurend van alles loopt te denken, luister eens hier, man, met denken zul je er niet komen. Ik zal je vertellen, toen God mij riep, man, man, man, toen tuitten mijn oren. Ik dacht dat mijn trommelvliezen zouden springen, echt waar! Ik ben onder mijn bed gekropen om me te verstoppen, ik ben naar de hooizolder gevlucht om de stem van God niet te horen, maar als Hij je echt roept, dan is er geen ontsnappen aan. God heeft me de ladder af gesleurd en op de dorsvloer gesmeten, ik voel het nog altijd aan mijn ribben. En dan bekijken ze een keer mijn borstkas, die zou niet misstaan in een boksring, die ribbendoos van mij, en dan druipen ze af.
Dat kan tellen als roeping...
De talenkennis van August Vanistendael was verbluffend: Nederlands, Frans, Engels, Duits, Spaans, Italiaans en Latijn. Niet alleen lezen of spreken, hij schreef zelfs gedichten in die talen. Tussen twee andere activiteiten door schreef hij op stukjes papier. Eentje is me bij gebleven, het begint als volgt (blz. 181):
Ik ben onder Gods adem
Als stuifmeel op de wind:
Wie meet de laatste vadem?
Wie weet waar God begint?
Op het einde van het boek (blz. 288) citeert Geert uit een kerstmeditatie die zijn vader uitsprak in de kathedraal van Antwerpen, bijna vijfenzeventig jaar. Vanistendael was toen al minister van staat en doctor honoris causa van de KULeuven.
Het is gedurende vele jaren mijn lot geweest mensen in nood ter hulp te kunnen komen. Ik werd door de schenkers en mijn medewerkers er voortdurend op gewezen dat mijn cliënten toch vooral zuiver op de graat zouden zijn.
Is dat barmhartigheid tegenover medemensen die in het nauw gedreven zijn ? Hoe nauwgezet kan het geweten zijn van een mens in nood die geen uitkomst meer ziet? Kan zijn eventuele weldoener of schenker zonder meer de rechter zijn van de eerlijkheid van de noodlijdende?
De lectuur van het boek heeft me geholpen om beter de sfeer en de stijl te vatten van het WVA in de jaren dat ik er werkte.

Misschien vind je de volgende teksten ook interessant :

zondag 25 oktober 2009

Zien

In De Bond van 23 oktober zat een bijlage over 'grootouders'. Die bijlage bekeek ik met wat extra aandacht, ik zit nu ook al een paar jaren in die club. Hoewel, het is eerder een 'papieren' lidmaatschap. Ik ben nu wel een opa, maar het is nog niet het belangrijkste deel van mijn identiteit geworden. Het 'opa-zijn' is iets nieuws waarvoor ik me met plezier interesseer. Van op een zekere afstand...

Vooral de aandacht voor het essentiële in mensen boeit me, en die aandacht vind ik meer bij ouderen.

In De Bond staat een gedicht afgedrukt van de Nederlandse Hester Knibbe (foto), uit haar laatste boek 'Oogsteen'. Het is een memento voor haar moeder (1906-2006).

Staarblind ben ik nu, maar
voorbij elke regel en zin zie ik
van binnen dingen die niet willen
wijken, gezichten die komen bovendrijven
om te bestaan in mij zolang -

Met een hoofd vol weleer kijk ik
niet veel meer naar buiten, naar morgen
en al dat misschien dat ik toch niet
kan weten of zien. En de kamer
geeft me volkomen gelijk: dit is

mijn woning, vertrouwd
als de dag die ik aanheb, vanavond weer
afleg. Niks mooie beloftes van morgen, we
zien wel, we zullen wel zien

Dat is kwaliteit !

Een gedicht dat begint met 'staarblind' een eindigt met 'zien'... De klinker 'i' die zo mooi herhaald wordt op de tweede en derde lijn...

Geen 'zien' en toch zoveel 'zien' ! Vooral verleden en heden zien, en morgen, ja, dat zien we wel...

Leven kan op zovele wijzen...

Toevallig hoor ik vandaag het evangelie van Bartimeüs, de blinde bedelaar. Zodra hij hoorde dat Jezus voorbijkwam, begon hij luidkeels te roepen. Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder. Wat hadden zij gezien ? Wat had hij gezien ?



Misschien vind je de volgende teksten ook interessant :